Door de uitkomst van dit onderzoek is er bewijs voor het belang van een persoonlijk voedingspatroon. Dit onderbouwt het idee dat ieder individu unieke voedingsbehoeften heeft. Om een persoonlijk voedingspatroon op te stellen is een persoonlijk stofwisselingsprofiel nodig. Er zijn verschillende manieren om een persoonlijk stofwisselingsprofiel in kaart te brengen. Een van de meest voorkomende manieren is door middel van genetische testen. Een andere methode is door biologische factoren van een persoon te meten. Met beide methoden kan worden bepaald hoe iemand bijvoorbeeld reageert op suiker of vetten, en of de afbraak hiervan efficiënt verloopt. Ook kan worden bepaald of iemand bijvoorbeeld een verhoogde kans heeft op lactose- of glutenintolerantie. Door deze informatie in overweging te nemen, kan een persoonlijk stofwisselingsprofiel bepaald worden.
Wanneer een persoonlijk stofwisselingsprofiel in kaart is gebracht kan hier een persoonlijk voedingspatroon op worden toegepast. Om het persoonlijke voedingspatroon zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de persoon, zal ook gekeken moeten worden naar de gezondheidsdoelen en mogelijke leefstijlveranderingen die de persoon voor ogen heeft. Bijvoorbeeld, als iemand veel sport, zal die persoon een hoger eiwitgehalte nodig hebben in het dieet dan iemand die minder sport. Ook kan een persoon met diabetes andere voedingskeuzes maken dan iemand zonder diabetes. Voor het opstellen van het persoonlijk voedingspatroon is het daarom van belang dat persoonlijke kenmerken worden meegenomen.
In tegenstelling tot een algemene aanpak kan een persoonlijk voedingspatroon/persoonlijk sportpatroon bijdragen aan een betere gezondheid, meer energie en een betere kwaliteit van leven.
Tijdens deze Nederlandse studie uitgevoerd door TiFN, Maastricht UMC+ en Wageningen University & Research werd onderzocht wat het stofwisselingsprofiel van de 242 deelnemers was, door te onderzoeken hoe goed de werking van insuline in de lever en spieren was. Alle deelnemers kregen een dieet toegewezen. Het ene dieet was hoog in vetten, terwijl het andere dieet laag was in vetten en hoog in eiwitten en vezels. Er ontstonden op deze manier twee groepen deelnemers: Groep 1, waarbij de deelnemers op basis van hun stofwisselingsprofiel een ‘niet-passend’ dieet kregen, en Groep 2, waarbij de deelnemers op basis van hun stofwisselingsprofiel een ‘passend’ dieet kregen. De deelnemers volgden dit dieet gedurende 12 weken. Het was van belang dat deze twee diëten beide gelijk waren aan calorie-aantal, maar verschillend waren in hoeveelheden en soorten macronutriënten
Voorafgaand en na het onderzoek werden de glucose-,vetstofwisseling en de gevoeligheid voor insuline bepaald van de deelnemers. De uitslagen van deze bepalingen werden voor en na het volgen van het dieet met elkaar vergeleken. Nadat het ‘passende’ dieet werd gevolgd was er een grotere gezondheidsverbetering dan wanneer het ‘niet-passende’ dieet werd gevolgd. De verbeteringen werden gemeten aan de hand van onder andere insuline sensitiviteit en de aanwezigheid van specifieke vetten in het bloed (bron 1)